Waar men het in de GGZ over ‘diagnoses’ heeft, worden meestal ‘classificaties’ bedoeld. Psychiater Remke van Staveren legt in haar blog uit wat DSM-classificaties zijn, waarom we ze gebruiken en welke nadelen er aan kleven. Waarom moeten we de DSM afschaffen?
Onlangs overwoog ‘Karel’ om via de rechter van zijn diagnose af te komen. Het stigma manisch-depressief belemmerde hem destijds bij het vinden van een baan. Zelfs nu, nu hij ruim 10 jaar geen klachten meer heeft en fulltime werkt, zit hij nog gevangen in de DSM. ‘En met mij een heleboel mensen’.
“Mijn ervaring is dat zo’n classificatie, en de diagnose die daaraan is vastgeplakt, mij juist meer naar beneden heeft gedrukt. Omdat dit mij geen uitzicht geeft op herstel. Mensonterend, als je het mij vraagt!”, aldus Karel.
De rechter. Om van een diagnose af te komen. Hoe heeft het zover kunnen komen?
De diagnose waar Karel op doelt is een classificatie volgens de DSM. DSM (voluit: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is een classificatie systeem voor psychische stoornissen, zoals de ICD (International Classification of Diseases) dat ook is, maar dan voor alle ziekten, inclusief psychiatrische stoornissen.
De DSM is dus geen – what’s in a name – ‘diagnostisch handboek’ of ‘de bijbel van psychiaters’. Zoals de ICD ook geen bijbel van internisten is. Sorry, dat moest er even uit 😉
Het punt is dat psychiatrie geen exacte wetenschap is. We baseren onze diagnoses niet op meetbare feiten, zoals een cardioloog aan een ECG kan zien of de patiënt een hartaanval heeft gehad en een IC-arts aan de hand van de zuurstof saturatie een COVID patiënt naar de IC laat gaan. In de psychiatrie moeten we het doen met wat de cliënt en zijn naasten ons vertellen en met wat we zien. Waar heeft hij last van? Wat is zijn verhaal? Wat merken we aan zijn gedrag?
Dat is, op z’n zachts gezegd, behoorlijk vaag.
Een classificatie is geen diagnose
Classificeren betekent zoeken naar het best passend label. Heeft de cliënt last van terugkerende psychoses? Dan voldoet hij misschien wel aan de criteria voor 295.90: schizofrenie. Heeft hij daarnaast ook nog eens sterk wisselende stemmingen? Check! We bladeren snel door naar 295.70: schizoaffectieve stoornis. Dat de cliënt veel klachten heeft, in zijn jeugd ernstig verwaarloosd is, op school gepest werd, dagelijks blowt, net gescheiden is en ook nog eens zijn werk en huis dreigt kwijt te raken, vertelt het label niet. Ook niet hoe het nu verder moet. Daarvoor dient de behandelaar een beschrijvende diagnose te maken.
Waarom dan toch classificeren?
Laten we beginnen met de twee voordelen. Dankzij de DSM zijn we in staat wereldwijd wetenschappelijk onderzoek te doen naar psychische stoornissen. Waar ook ter wereld, iedereen spreekt dezelfde ‘DSM-taal’. Dat onderzoek is hard nodig. Daarnaast blijkt de DSM handig om de zorg via een DBC (diagnose-behandel code, ook al zo’n verwarrende term) vergoed te krijgen. De DSM is dus ook een kassabon voor de zorgverzekeraar.
Maar ja, je zal maar geen klachten meer hebben en nog steeds ‘gevangen zitten in de DSM’!
De DSM-classificatie kent drie grote nadelen:
Het eerste nadeel is dat een classificatie de schijn heeft van een kant-en-klare verklaring voor iemands klachten of disfunctioneren. Loopt de cliënt vast in zijn leven? Wat wil je, met een schizoaffectieve stoornis! Poeh, poeh, nou, nu snappen we het zeg. Dat vertelt Karel ook: “Nu weten waar het aan ligt, zei iedereen toen tegen me.” Terwijl een classificatie juist helemaal niets verklaart!
De DSM is een label, niet meer en niet minder
“Ik kan me niet concentreren want ik heb zo’n last van mijn ADD.” Eh… ja, dus?! Eigenlijk zeg je dat je je niet kunt concentreren omdat je je niet kunt concentreren. Want dat is wat ADD betekent: Attention Deficit Disorder. Het klinkt super geleerd zo’n Engelse afkorting, maar ADD betekent alleen maar dat je meer dan gemiddeld moeite hebt met je concentreren. Dat is knap lastig, maar nog geen aantoonbare hersenziekte.
Het tweede nadeel is dat een classificatie medicalisering in de hand werkt. Aan een bepaalde classificatie zijn wetenschappelijke richtlijnen en GGZ-zorgpaden gekoppeld. ADD? Check! Op naar een ADD-Centrale. Een schizoaffectieve stoornis? Check! Snel een antipsychoticum en een stemmingsstabilisator instellen (zware medicijnen met zware bijwerkingen) voordat de patiënt verder ‘decompenseert’. Even een disclaimer tussendoor: medicatie kan goed helpen, mits met mate gebruikt en tijdelijk voorgeschreven, niet voor het leven.
Stigmatisering
Tot slot werkt een classificatie (zelf)stigmatisering in de hand. Een psychiatrische diagnose wordt, anders dan een somatische diagnose, al heel snel heel persoonlijk. Het raakt aan wie je bent. Het maakt gevoelsmatig uit of je ‘schizoaffectief’ bent of ‘diabeet’. Voor je het weet zet je jezelf weg: ‘Zie je wel, ik kan ook niets goed doen. Ik ben gek. Ik heb een schizoaffectieve stoornis.’ Of doen anderen het wel, vaak met de beste bedoelingen: ‘Hoe kunnen we je serieus nemen? De ene keer ben je manisch, dan weer depressief, of heb je soms weer een psychose?‘
Hoe gaat het nu verder met Karel en zijn voornemen om via de rechter van zijn DSM-classificatie af te komen?
Volgende week kun je de blog lezen waarin ik laat weten op welke 5 eenvoudige manieren we de DSM-ificering van de maatschappij kunnen tegenaan (zonder daarvoor naar de rechter te hoeven stappen).
Photo credit: Remke van Staveren
Meer lezen over de DSM?
Geef een reactie