“Het doet zo’n pijn. Ik voel me zo leeg van binnen. Alsof er een heel diep gat in mijn buik zit waar alles doorheen valt. Soms voel ik me ook misselijk ervan. Dan kijk ik de mensen aan en dan zou ik het liefst willen schreeuwen.”
Ze slikt haar tranen door. Boosheid schiet uit haar ogen. De donkere wenkbrauwen als donderwolken voor de zon, die nu wel in vuur en vlam lijkt te staan. “Zien ze dat dan niet, Akka? Waarom zien ze niet dat ik zo’n pijn heb? Niemand weet wie ik echt ben.”
Ze kijkt op. Een losgekomen pluk haar valt over haar gezicht en plakt vast aan het snotspoor uit haar neus. Woest veegt ze alles weg, de pluk weer netjes in haar vlecht. Zoals het hoort.
Niemand weet wie ik echt ben
De hemel breekt open. Een plensbui verlicht de drukkende zwaarte die ons al de hele dag de rode stoffige grond in wil duwen. Met de neus op de feiten. We zitten naast elkaar op mijn bed terwijl de regen om ons heen neer klatert. Ze pakt mijn hand. Heel even maar en dan kruist ze weer snel haar armen over elkaar voor haar borst. Ze houdt haar adem in.
Geschrokken van haar toenadering tot nabijheid, dat stiekem eigenlijk heel gewoon vanzelf ging. Ik doe alsof het de normaalste zaak van de wereld is en neem haar op met een glimlach, waarna ik haar weer even wat ruimte geef om te zijn en de andere kant opkijk. Ze schuift op en neer.
Onrust. De belletjes aan haar enkelbandjes rinkelen, terwijl ze haar voeten laat bengelen, net niet de grond rakend. Op zoek naar gronding. Een houvast.
Op zoek naar iets dat dat haar uit dit zware soppige moeras trekt
Indiase vrouwen zwemmen niet. Bij hoge uitzondering met al hun kleren aan. Geheid dat ze zo naar beneden zakken. Zinkend in een bodemloze put vol ellende. “Ik voel me zo alleen. Niemand weet hoe ik me voel. Ik denk dat ze het niet begrijpen. Ik snap het zelf niet eens. Ze lachen me uit. Op school. Omdat ik anders praat.”
Ik ben anders
Twee jaar geleden is Gayatri hier in verwarde toestand aangekomen na een lange reis met een trein. Chamarajanagar is het eindstation. De trein rijdt niet verder dan hier. Ze had vooral geslapen tijdens de rit. Ergens hoog boven in een hoekje.
Als een vondeling werd ze in het weeshuis gedropt door de stoepveger in het station. In de afgelopen jaren bleek stukje bij beetje waar ze precies vandaan kwam en wat haar tot hier had gebracht. Ze leefde samen met haar moeder en nieuwe man in een armoedige lemen hut in een dorp hier honderden kilometers vandaan
Haar moeder schopte haar iedere ochtend wakker om te gaan bedelen
Ze moest bedelen op de grote markt in de dichtstbijzijnde stad. School was niet voor haar weggelegd. Ze moest geld verdienen. Zoveel dat haar moeder en man zich iedere dag vol konden laten lopen met de goedkope bocht die alle zorgen deed verdwijnen als sneeuw voor de zon.
“Terwijl ik naar de stad liep, zag ik de kinderen uit de buurt in hun uniformen naar school gaan. Ik werd er altijd zo verdrietig van. Ze keken me niet aan. Af en toe riepen ze wat tegen me. Pratend in mezelf liep ik dan door. Ik wilde dat niemand me zag. Ik schaamde me zo, akka. Het liefste wilde ik weg. Van alles en iedereen. Soms verstopte ik me achter een boom en pakte de foto van mijn vader erbij. Vroeg of hij me alsjeblieft kon helpen. Beschermen. Hij zei nooit wat terug.”
Snikkend brengt Gayatri haar handen naar haar gezicht. Ze buigt voorover, steunend op haar ellebogen. Haar lijfje schokt. Ondanks het feit dat ik weet dat het goed is wat er nu gebeurt, voel ik de scherpe steek in mijn hart. De plaatsvervangende boosheid en het immense verdriet grijpt me naar de keel.
We ademen samen door
Op een dag gaf de oude vrouw van het stalletje waar ze altijd zat haar een boek. ‘Nobody’s Boy’ (Alleen op de wereld) van Hector Malot. De vrouw had het boek gekregen van de Engelse mensen waar ze vroeger voor werkte als dienstmeid, die goed voor haar zorgden en haar zelfs Engelse les gaven. Gayatri kon amper lezen en schrijven in haar eigen taal, laat staan in het Engels.
“Ik was zo blij dat er iemand voor me was, akka. Ik kon het eerst bijna niet geloven. Ze was zo lief. Ze gaf me thee en bananen en soms ook rijst. Ik mocht bij haar in het stalletje zitten en ze leerde me het Engelse alfabet. Zo kon ik langzaam het boek gaan lezen. En het was zo’n mooi verhaal en ik was zo blij dat ik niet alleen op de wereld was. Dat er ergens nog zo iemand was als ik.”
Gayatri recht haar rug. Draait zich naar me toe. Haar ogen glinsteren.
“Nu schaamde ik me niet meer zo. Ik was ook ergens goed in. ’s Avonds verheugde ik me al voordat ik ging slapen op de volgende ochtend.
Nog voordat mijn moeder me wakker kon schoppen was ik al de deur uit”
Een glimlach om haar lippen. “Ik noemde haar ammaji. Zo noemde ik mijn eigen moeder niet eens.”
Met een diepe zucht lost de zon op in een wolkendeken dat de blijdschap bedekt. Ze slikt. Bijt haar kiezen stevig op elkaar. Ik zie haar kaken werken. Verdriet neemt haar weer mee. “Ik kwam met steeds minder roepies terug naar huis. Smoesjes hielpen niet meer. De straffen werden steeds erger. Ik moest de hele nacht rechtop staan. Nu kreeg ik helemaal geen eten meer. Daar moest ik zelf voor werken. Ook mama’s nieuwe man sloeg me heel hard. Ze trokken me aan mijn haren. Boos waren ze, zo boos. Door mij konden ze geen drank meer kopen. Maar voor het eerst in mijn leven voelde ik me best sterk, wat er ook gebeurde. Ik was bang, maar wist ook dat ik iets had wat zij nooit konden krijgen.”
Triomfantelijk keek ze me aan. Heel even
Toen veranderde de sprankeling in haar ogen in een waas van tranen. “Op een zondagochtend liep ik weer naar het stalletje, maar zag dat ammaji er niet was. Ze had een briefje achter gelaten. In het Engels. Dat kon ik lezen.” Een glimlach. Een zucht.
Gayatri, I’m sick. I have to go to the hospital. The book is in the banana box. Stay well. I will always love you. Ammaji
Ze barst in snikken uit. Snot loopt uit haar neus. Met het uiteinde van haar saree veegt ze alles moedig weg.
“De hele dag heb ik op haar gewacht bij het stalletje. Ze kwam niet terug. Toen het donker begon te worden ben ik maar gegaan. Met het boek. Dat verstopte ik onder mijn rok. De hele weg terug heb ik gehuild. Waar was ammaji? Zou ze doodgaan? Toen ik thuis kwam stond mijn moeder klaar met de stok. Ik zag aan haar ogen dat ze gedronken had. Ze smeet me in een hoek en ik voelde hoe de stok me raakte, maar me tegelijkertijd ook geen pijn deed. Terwijl de stokregen op me neersloeg, voelde ik het boek tegen mijn huid vastgeplakt en dacht aan Ammaji die nu alleen in het ziekenhuis was.
Ik dacht ook aan papa die hopelijk vanuit de hemel zag wat er gebeurde. Mama bleef maar doorgaan, het leek wel alsof ze wild geworden was. Er liep iets warms uit mijn neus. De smaak van bloed in mijn mond.”
Gayatri kijkt in de verte. Als versteend zit ze naast me op het bed
Haar stem verandert. Bijna mechanisch vertelt ze verder. Monotoon. Ze ratelt door alsof ze verslag doet van een film die ze heeft gezien: “Opeens stopte mijn moeder. Misschien had ze het gevoeld, ik weet het niet. Of ze zag dat ik het boek probeerde te beschermen.
‘Wat heb jij daar? ‘ schreeuwde ze. Eerst deed ik nog alsof ik niet wist waar ze het over had. Niks mama, niks! Maar het was al te laat. Ze trok me aan mijn rok uit de hoek. Ik lag in het midden van ons huisje. Mijn wang deed pijn. De grond was koud en nat. Ik moest huilen, maar ik kon niet.”
Heel even valt ze stil. Zakt een beetje dieper in het moeras
“Toen schreeuwde ze zo hard dat het pijn deed. Alles ging heel snel. Ze rukte mijn rok af en het boek viel op de grond. Het briefje van ammaji ernaast. Een moment keek ze ernaar en begon toen keihard te lachen.
‘Een boek? Jij leest een boek? Een boek is voor stomme mensen’, schreeuwde ze en ze griste het van de grond en begon me er mee te slaan. In mijn gezicht, op mijn rug, overal. Daarna greep ze me bij mijn vlecht en trok me omhoog.
Ik was zo misselijk dat ik ervan moest overgeven. Ik kon bijna niet meer staan, Akka.”
Ze durft me nog steeds niet aan te kijken.
Iedere vorm van contact is nu teveel
“Ze begon het boek kapot te scheuren. Iedere bladzijde rukte ze eruit. En die begon ze weer door midden te scheuren totdat er niks meer van over was. Ze lachte heel hard erbij.” Ze slikt. Hapt naar adem.
“Waarom? Ik… Ben ik dan zo slecht? Wat er toen precies gebeurde weet ik niet meer, maar ik werd zo boos! Alsof er een monster in me zat. Ik schreeuwde en duwde haar opzij. Ze viel op de grond. De deur waaide open en alle papiersnippers vlogen in de lucht. Ik rende naar buiten, de nacht in. Ik zag de lampen van de trein in de verte. Die wezen me de weg. Naar hier.”
Tranen springen nu ook in mijn ogen terwijl ik haar aankijk
Zo kwetsbaar. Zo geraakt tot in het diepste van haar wezen. Verscheurd als de bladzijden van haar boek. “Gayatri”, fluister ik. Voorzichtig kijkt ze me aan. Schaamte. Onzekerheid. Angst. Wanhoop. De zon heeft duizenden kleuren en de regen klettert door. Ik pak haar gebalde vuistjes in mijn handen. Ze laat me toe. “Akka”, snikt ze.
Ze beeft over haar hele lijf
“Wanneer stopt het nou eens? Ik ben daar weg, maar het is er nog steeds. Ik voel het iedere dag. Het gat in mijn buik. Gaat dat ooit weg?”
Het geklater wordt minder. De miezer tikt vrijwel onhoorbaar tegen het muskietengaas.
“Dat wat was, is niet meer. Dat wat is, was ooit. Je bent nu hier. Samen. Nooit meer alleen op wereld.”
Ze legt haar hoofd op mijn schoot terwijl ik de plakkerige haren uit haar gezicht veeg. Ze trekt haar voeten op en kruipt tegen me aan. We ademen samen. Een ritme. Gayatri.
Zachtjes wieg ik haar in slaap, terwijl ik de Gayatri mantra neurie
De zon gaat onder. De wind blaast de nacht naar ons toe, de bladzijde omslaand naar een nieuwe morgen. Met een zucht zakt de laatste spanning weg, terwijl we ons overgeven aan dat wat er nu is. Verbinding. Compassie. Liefde.
Dat wat groter is dan wij en ons verbindt, maakt het moeras ondiep en vult de put met helderheid zodat we de bodem weer kunnen zien. Vervuld met een volle warme buik, zakken we dieper weg in slaap. De ster van Ammaji fonkelend in de verte.
Om bhur bhuvah svaha
tat savitur varenyam
bhargo devasya dhimahi
dhiyo yo nah prachodayat
Oh Moeder, die bestaat in alle tijden, die het heelal onderhoudt, uit wie alles voortkomt en tot wie alles moet wederkeren, ontsluier het gelaat van de ware Zon, dat nu verborgen wordt door een vaas vol gouden licht, opdat wij de waarheid mogen zien, de duisternis verdrijven en onze gehele plicht volbrengen op onze reis naar de heilige troon.
Geef een reactie