Peter Pijls vertelt over zijn leven en ervaringen in de verslavingszorg. Onconventioneel is een woord dat daar bij past. “Dat was lachen geblazen, we maakten er een sport van de sociotherapeuten, de verslavingsarts en vooral de psychologen iedere dag op de kast te jagen”.
Negen jaar geleden vertoefde ik langdurig in een verslavingskliniek om met succes af te kicken van een alcoholverslaving. Nooit zoveel gelachen in mijn leven. Verslaafden kunnen een erg leuk publiek zijn, al dachten de dienstdoende sociotherapeuten daar anders over. Zelden een chagrijniger en mistroostiger volkje meegemaakt.
Niet zonder reden: de effectiviteit van de verslavingszorg is twijfelachtig. Na behandeling valt tot 70 procent van de gebruikers doodleuk terug. En niet één verslavingszorginstelling kan of wil harde cijfers geven over de effectiviteit van de behandeling. Het zal je werk maar zijn, met de moed der wanhoop en meestal vergeefs hardleerse junks onder handen nemen.
Gelukkig voorzag de kliniek in een fantastische psychiater en een zo mogelijk nog betere systeemtherapeute
Beide vrouwen mogen op hun conto schrijven dat ze me van de drank af kregen. Door me serieus te nemen, door m’n intelligentie en potentieel te zien en, in het geval van de systeemtherapeute, door de relatie te onderkennen tussen mijn alcoholisme en het gezin waaruit ik vandaan kwam. Want ook mijn vader was een happer; zo’n ouderwetse boer die zonder jenever de dag niet doorkwam. Niet dat ik hem de schuld geef van mijn kopieergedrag: ik had zelf eerder moeten ingrijpen, wat ik lang niet deed, tot mijn ex-vrouw mijn op het laatst destructieve geslemp zat was en me de deur wees. Daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor, want het was het begin van mijn genezing.
Dat laatste is een gewaagde opmerking
Er is geen wetenschappelijke consensus of verslaving een chronische ziekte is of morele zwakheid. Zelf hou ik het op het eerste. Ik geloof dat verslavingsgevoeligheid in de genen kan zitten. Als er, zoals in mijn geval, ook nog eens sprake is van een dubbele diagnose, dus en een stoornis en een verslaving, dan is het hek helemaal van de dam. Dan verergert de verslaving de stoornis en vice versa. Zo ging het bij mij ook: decennia probeerde ik mijn depressieve episodes weg te drinken, of mijn randpsychotische brein met alcohol tot rust te krijgen. Hoe verraderlijk: eerst werkt het ook nog, tot het niet meer werkt en je fulltime drinkt, omdat het moet.
In de verslavingszorg heeft tot tachtig procent van de cliënten een psychische aandoening
Dat was ook in mijn kliniek aan de orde. Ik werd omringd door bipolairen, hyperactieven en borderliners. Dat was lachen geblazen, want we maakten er een sport van de sociotherapeuten, de verslavingsarts en vooral de psychologen iedere dag op de kast te jagen. Dat was niet zo moeilijk. Vooral de psychologen waren een makkelijk doelwit. Het waren allemaal meisjes van nog geen 30 met nul levenservaring die ons doorgewinterde junks wel eens even zouden vertellen hoe ze van de dope af moesten raken. We dreven ze tot wanhoop: niet alleen door ze recht in hun gezicht uit te lachen, maar ook door ze systematisch tegen te spreken.
Het wangedrag in de kliniek was algemeen en volledig
Cliënten gingen stiekem relaties aan met elkaar, wat streng verboden was. We deelden antipsychotica aan elkaar uit, want daar werd je zo lekker stoned van. En als de veroordeelde L. op weekendverlof ging, snoof hij naar hartenlust cocaine. Op maandag moest hij net als iedereen urine inleveren om te controleren of hij gezondigd had, wat L. oploste door andermans plasje in te leveren. Probleem opgelost. Zelf bleef ik overal van af, wat de sociotherapeuten er niet van weerhield mij arrogant en oppositioneel te noemen. De psychologenmeisjes gingen nog wat verder door te beweren dat ik een gestoorde persoonlijkheid had. Toe maar.
Een sociotherapeut gaf me een slechte prognose en voorspelde dat ik vast weer zou gaan drinken. Jaren later kwam ik hem nog eens tegen. Ik liet niet na hem zijn ongelijk stevig in te wrijven. Behalve een schaapachtige lach had hij weinig weerwoord in de aanbieding.
Niet dat ik verslavingstechnisch nou zo’n heilige ben
Ik rook nog steeds en gun mezelf soms een blowtje, al kan ik het ook jaren laten. Tot twaalf jaar geleden slikte ik iets te enthousiast XTC, een habit die ik zelf oploste. Dan was ik vier jaar hopeloos verslingerd aan tranquillizers. Ook die hoogst verslavende gewoonte kapte ik zelf af. En wat de booze betreft: zeker heb ik de afgelopen negen jaar nog wel eens een uitglijder gehad. Dat hoort bij het herstelproces. Ik weet wat het is als de zucht zo vernietigend kan toeslaan, dat je je ratio en vrije wil compleet kwijtraakt en acuut naar de slijter moet om te scoren. Helemaal niet erg, als je daarna maar weer de draad oppakt en met frisse moed en droog doorgaat.
Ik maakte vrienden in de kliniek en het liep niet goed met ze af
Ze drinken weer chronisch, ze snuiven weer of ze blowen opnieuw mateloos. Ik neem ze niets kwalijk. Ik weet hoe ellendig en uitdagend hun levens soms zijn. Ze moeten zichzelf verdoven om hun pijn niet non-stop te hoeven voelen. Ze zijn gemarginaliseerd en verstoten, niet alleen door de samenleving, maar soms ook door hun families. In het geval van J. leidde dat tot suicide.
In de kliniek was hij, alcoholist en cocaine-adept, het grote voorbeeld voor iedereen. Hij, een stoere ex-militair, kon iedereen haarfijn uitleggen hoe om te gaan met craving en terugval. De sociotherapeuten hesen hem op het schild. Meteen na ontslag uit de rehab begon hij weer te gebruiken. Zijn ex-vriendin greep in en verbood hem hun dochtertje nog te zien. Hij beklom een flatgebouw en sprong er van af. Zo was hij wel voor altijd van zijn verslavingen verlost.
Geef een reactie