Wat doet een journalist in de GGZ? Peter Pijls vertelt over zijn loopbaan als journalist, hoe hij in de GGZ terechtkwam, er weer uit en hoe hij nu helemaal oké is met zijn situatie. “Ik dacht alleen maar dat het topvorm was. Tot ik begon te imploderen”.
Achteraf gezien was het een hele prestatie van me om het als ongediagnosticeerde bipolair bijna een kwart eeuw vol te houden in de schrijvende journalistiek, toch een uitdagend en enerverend milieu.
Ik begon bij een krant waar wel meer halfgare Sint Vitus-dansers rondliepen. De redactie was een samenraapsel van gesjeesde priesterstudenten, halve en hele alcoholisten en een Gille de la Tourette-geval.
Ik viel dus niet zo op
en ik leefde mijn romantische droom als journalist, met de zo verslavende deadlines.
Ik wou al sinds m’n 15e verslaggever worden. Mijn vader zei: Leer een vak, word toch bakker of slager.
Ik gehoorzaamde niet en studeerde journalistiek in Tilburg.
Jaren later op de redactie bewees ik het ongelijk van mijn vader. Ik kon leuk meedraaien, al was ik geen topper. En dat vierde ik. Na het werk samen drinken in de kroeg was heel gewoon. Stagiaires regelen ook. De hoofdredacteur was een briljante driftkikker met een whiskeyfles in zijn kamer die in het café gul rondjes gaf op kosten van de zaak.
Internet was net in opkomst
Alle advertenties stonden nog in de krant. Het geld kwam tot de oksels van de redactie. Ik mocht op reportage naar Myanmar, Amerika en diverse Europese landen, en dat bij een regionaal dagblad.
Dat ik op m’n 30ste een joekel van een burn-out kreeg, had achteraf gezien een teken aan de wand moeten zijn. Maar ik achtte me onkwetsbaar en kachelde na drie maanden thuiszitten op volle kracht door.
Later, als freelancer, ging ik door met reizen
In Beijing rookte ik in gezelschap van de erg goede en beeldschone fotograaf Eline H. plaatselijke hasj. We maakten drie reportages en verkochten die prima.
Het waren mijn finest years als journalist. Ik stond in NRC en Vrij Nederland. Ik voelde me onoverwinnelijk. Achteraf gezien was ik vaak op het manische af hypomaan. Ik dacht alleen maar dat het topvorm was. Tot ik begon te imploderen.
De bipolaire stoornis liet me langzaam struikelen als reporter, vader en echtgenoot. De alcohol deed de rest.
Toen kwamen de stemmen, de ontremming, de conflicten
Ik wist dat ik ziek was. Ik maakte vanuit Amsterdam de sprong terug naar het zuiden en werkte aan mijn herstel.
Nu ben ik al 10 jaar geen journalist meer, en dat is niet erg. Als éénmotorige, afgekeurde monnik ben ik toch een waarnemer en schrijvertje gebleven, alleen zonder leuke collega’s en de papieren blaadjes die vroeger mijn content publiceerden. In stilte verslag doen van je leven is trouwens ook best romantisch. En je hebt nooit meer met een vervelende chef te maken.
Sinds mijn vertrek uit het journalistieke metier is het daar tamelijk levensgevaarlijk geworden
Peter R. was de eerste die een boon kreeg, maar wat de maffia betreft niet de laatste. Een oud-collega vond een handgranaat voor zijn huis. Verder heb ik er geen mening over, ik constateer het.
Laatst had ik mijn zoon aan de telefoon, die Communication Science studeert aan de Vrije Universiteit.
Hij zei: ‘Pap, ik wil journalist worden.’
Geef een reactie