Er worden regelmatig denkfouten gemaakt rond schizofrenie. Uit onderzoek is bekend dat patiënten met een kwetsbaarheid voor psychose en ook hun familieleden vaker bepaalde denkfouten maken dan de gemiddelde bevolking.
De bekendste denkfout is jumping to conclusions: te snel stellige conclusies trekken op basis van weinig informatie
Een voorbeeld: als je op grond van één nare opmerking de conclusie trekt dat iemand tegen je is, zonder te checken of dit misschien kwam doordat die persoon een slechte dag had en er niets persoonlijks mee bedoelde. Je kunt je voorstellen dat als dit je hele leven zo gaat, dat je dan vatbaarder zou kunnen zijn voor paranoïde (achterdocht).
Maar nu de hulpverleners: als iemand eenmaal een psychose heeft gehad die langer dan een maand duurde en waarbij hij of zij een half jaar minder goed functioneerde, dan trekken ze een overhaaste conclusie: schizofrenie. Dit lijkt mij precies dezelfde denkfout als hierboven beschreven is: op grond van weinig bewijs wordt een conclusie getrokken die vérstrekkende gevolgen kan hebben voor iemands leven.
Op grond van een halfjaar van iemands leven, wordt namelijk een conclusie getrokken waar iemand zijn of haar verdere leven meestal niet meer vanaf komt.
Hulpverleners in de psychiatrie hebben bijna per definitie weinig bewijsmateriaal ter beschikking, omdat er geen speciale bloedtests of hersenscans zijn om psychiatrische ziektes aan te tonen. Maar we willen wél graag net als in de andere medische specialismen stevige conclusies kunnen trekken. Dit maakt ons extra vatbaar voor overhaaste conclusies.
We zien bij hulpverleners ook andere denkfouten, die horen bij een verhoogd risico op psychose
Ze staan bijvoorbeeld minder open voor informatie die het tegendeel bewijst van hun eigen interpretatie, waardoor onjuiste interpretaties minder snel bijgesteld worden. Dit wordt ook wel bias against disconfirming evidence genoemd.
Bijvoorbeeld: als een patiënt na een psychose volledig herstelt, dan wordt dit gezien als een uitzondering op de regel dat het schizofrenie is, in plaats van dat het wordt gezien als bewijs dat schizofrenie niet bestaat.
De derde denkfout betreft problemen met de theory of mind
Hiermee bedoelen we moeilijkheden om een correcte voorstelling te maken van het denken en voelen van anderen.
Weer een voorbeeld: in een ontslagbrief zie ik vaak als hoofddiagnose staan psychotische stoornis NAO. Daar kan ik me in de regel in vinden, want dan zijn er in ieder geval geen overhaaste conclusies getrokken. Maar dan staat er achter geschreven: sluit uit schizofrenie. Meestal is deze toevoeging ook niet besproken met de patiënt en diens familie, en die schrikken zich rot als ze die brief lezen. De hulpverlener is niet in staat gebleken om zich in te leven in wat dit zinnetje voor anderen kan betekenen.
De vierde denkfout betreft hulpverleners die te sterk overtuigd zijn van de juistheid van eigen herinneringen, het metageheugen
Zij zien patiënten met wie het niet goed gaat over het algemeen vaker terug dan patiënten met wie het goed gaat. Dit kan makkelijk leiden tot een geheugen vol patiënten die niet samenwerken, moeizame behandelingen, en slechte uitkomsten. Als zij dan een prognose moeten geven voor een bepaalde patiënt, baseren hulpverleners dat op dat sterk vertekende geheugen, in plaats van aan te geven dat we over het algemeen niet in staat zijn iets zinnigs te zeggen over de prognose.
De laatste denkfout is een externe attributiestijl in relatie tot zelfwaarde
De oorzaak van negatieve gebeurtenissen wordt dan meer bij anderen gelegd dan bij zichzelf. Hierdoor blijft de zelfwaarde hoger. Inzicht kan leiden tot een lagere zelfwaarde.
Bijvoorbeeld: toegeven dat schizofrenie geen zinvolle diagnose is, zou kunnen leiden tot een collectief lagere zelfwaarde van psychiaters. Dit kan ook de recente heftige reacties verklaren op de stelling ‘schizofrenie bestaat niet’. Alsof het niet waardevol kan zijn om in te zien en toe te geven dat de diagnose schizofrenie nu eenmaal meer kwaad dan goed doet.
Is er een remedie?
Het goede nieuws is dus dat patiënten en hulpverleners vermoedelijk ook wat betreft denkpatronen meer op elkaar lijken dan ze misschien dachten. Het slechte nieuws is dat ze samen in een neerwaartse spiraal van overhaaste en pessimistische conclusies zitten. Dit lijkt me geen overhaaste conclusie, want dit proces is al zeker 100 jaar aan de gang. Het is juist de hoogste tijd om er wat aan te doen!
Wat is nu de beste remedie tegen deze denkfouten? Dat blijkt nog niet zo makkelijk. Een speciaal hiervoor ontworpen metacognitieve training (een training die zich richt op denkfouten) bleek bij patiënten in ieder geval niet echt effectief.
Nu verscheen 100 fabels en feiten over psychose en schizofrenie. Hierin worden 100 overhaaste conclusies vakkundig door feiten ontkracht. Naar mijn idee is dit een uitstekende eerste stap in de ‘behandeling’ voor zowel hulpverleners als patiënten!
Harm Gijsman, psychiater
Geef een reactie