Antwoord
Hele goede vraag en goed van je te horen.
Ik vrees dat het antwoord luidt: dit komt door marktwerking in de zorg, het speeltje van politici die denken het licht gezien te hebben (van de Harvard Business School, om precies te zijn).
Diagnosticeerbaar psychisch lijden is niet zeldzaam: volgens het Nemesis-onderzoek heeft per jaar 25% van de Nederlandse bevolking hiermee te maken (jaarprevalentie)(de Graaf e.a. 2012). Hierover denken in termen van een markt lijkt weinig logisch, omdat de GGZ jaarlijks slechts capaciteit heeft voor 6% van de bevolking. Als de vraag oneindig groot is (25%), zal bij de introductie van marktwerking, waarin men wordt beloond voor het aantal
diagnose- en behandelminuten, een scherpe toename in GGZ-gebruik ontstaan die het systeem onbetaalbaar kan maken.
Zo is in Nederland het aantal jaarlijkse GGZ-gebruikers sinds de invoering van de marktwerking toegenomen van 3% van de populatie tot 6-7% (Van Os 2014). Op zich een goede zaak, zou je kunnen stellen, maar verontrustend is dat men niet weet of in die explosie van GGZ de toename van zorg terecht is gekomen bij de mensen die die zorg het meest nodig hadden, of juist bij de mensen die het beste pasten in het nieuwe businessmodel van productie-GGZ.
Volgens een analyse van het Trimbos-instituut is er bij de GGZ-explosie zowel onderbehandeling (van ernstige aandoeningen) als overbehandeling (van minder ernstige aandoeningen) ontstaan. Hoe werkt dit? Elke GGZ-instelling put uit de 25% jaarprevalentie van psychisch lijden, maar elke regio heeft zijn eigen, onbekende, selectiemechanismen van wie uit die 25% zijn weg naar de GGZ vindt, resulterend in grote zogenaamde ‘praktijkvariatie’ (Delespaul e.a. 2016).
Behalve de aanbodfactor zullen ook andere selectiemechanismen een rol spelen. Sommige GGZ-instellingen willen bijvoorbeeld alleen patiënten die duidelijk aan de criteria voor een angststoornis of depressie voldoen en die geen comorbiditeit hebben van verslaving of persoonlijkheidsproblematiek.
Andere instellingen richten zich op autismespectrumstoornis, maar dan wel zonder comorbide verstandelijke beperking of psychose. Met de toegenomen
‘verzuiling’ door specialisatie is elk zorgpad in de GGZ afhankelijk van zijn eigen paradigmastoornis, het liefst bij mensen die als gepland op hun afspraak komen en een grotere kans hebben op een lineaire verbetering onder behandeling.
Om de productie voorspelbaar hoog te houden moeten de agenda’s van de medewerkers volgepland zijn. Dit kan alleen maar als de instelling patiënten selecteert die ‘programmeerbaar’ (d.w.z. goed in te plannen en met een redelijk voorspelbaar beloop van relatief lichtere klachten) zijn – en dus een betere prognose en sbg-benchmark hebben. Mensen die zichzelf moeilijk kunnen reguleren door comorbiditeit met verslaving, autisme, persoonlijkheidsproblematiek, psychose of verstandelijke beperking, en die afhankelijk zijn van flexibele op- en afschaling van zorg wanneer dat nodig is, zijn niet goed in te plannen in de productieagenda van de huidige GGZ-medewerker.
Voila het antwoord dus: je kunt alleen nog maar in de GGZ komen als je een goede prognose hebt, aan een slechte prognose valt geen geld te verdienen.
Groet Jim
Deze vraag is gesteld door een vrouw in de leeftijdscategorie 31
Beantwoord door: Jim van Os op 16 april 2019