Geloof kan bergen verzetten. Tot die conclusie komt Peter Pijls wanneer hij om zich heen kijkt en (dus) ook wanneer hij bepaalde blogs hier op PsychoseNet leest. Maar evengoed wanneer hij terugdenkt aan zekere belevenissen in zijn leven. Verslag van een zoektocht zonder vooroordelen, over Religie en een wonder. “Ik wilde het fijne ervan weten.”
Ik heb Jezus nooit een leuke man gevonden. Wat een humorloze drammer. Als kind las ik graag de kinderbijbel – we hadden thuis een goede. Ik vond al dat geweld en die wonderbaarlijke visvermenigvuldigingen wel spannend, maar van Jezus kon ik geen chocola maken. Ik denk dat ik hem instinctief een soort onbetrouwbare sissie vond.
Naarmate ik ouder werd
wilde ik er het fijne van weten, want ik merkte in mijn jeugd dat veel katholieke en trouwens ook protestantse mensen die Christus een Groot Denker vonden. Via de gebruikelijke katholieke bijbelvervalsingen kwam ik uit bij de protestantse Statenvertaling, in helder en tijdloos Nederlands.
In Mattheus las ik dat Jezus helemaal niet gekomen was om vrede te brengen. Hij kwam het geloof met het zwaard brengen. De wereld heeft het geweten, de bekeringsgenocides waren navenant.
Ik kan me best voorstellen dat de Romeinen die opgefokte Jihadist hebben opgeruimd. Ik zou hetzelfde hebben gedaan. De Romeinen zullen wel gedacht hebben: daar heb je weer zo’n opstandige sekteleider die beweert dat hij de Zoon van God is. Dat konden die Romeinen niet gebruiken. Ze hadden nog geen antipsychotica en isoleercellen. Maar die mensen waardeerden wel structuur en rust in hun buitengewesten, en de joden waar toen al dekselse rakkers.
Later begreep ik dat Jezus een Esseen was
destijds vaak gebedsgenezers. Hij was dus als het ware een soort goochelaar die onontwikkelde, bijgelovige mensen imponeerde met suggestieve goocheltrucjes en hysterisch Charlie Manson-gedram, met in zijn kielzog die enge apostelen, zeg maar de eerste afdeling van het COC, want Gerard Reve meende zeker te weten dat Jezus een intieme relatie had met de apostel Paulus.
Honderden jaren later werd daar in de evangeliën de gebruikelijke hagiografische onzin van gebakken. Maar eerlijk is eerlijk: er staan ook tijdloos goede dingen in de bijbel. Prediker, Hooglied, en de Openbaringen van Johannes zijn weergaloos. De rest moet op de brandstapel. Dat moet ooit bedacht zijn door een Boze Gnoom op een onweerswolk.
Ik kwam wel mensen tegen die zich lieten inspireren door Jezus. Vooral Christel van B. is bij me bijgebleven. We zaten een paar jaar bij elkaar op de middelbare school. Christel was Jehova’s getuige, maar ze was open minded. De Avonden van Gerard Reve las en begreep ze veel eerder dan ik.
Soms discussieerden we over geloof en De Schrift
maar op voet van gelijkwaardigheid. Christel was een Slavische schoonheid. Ze wist dat ze met een Jehova’s getuige moest trouwen. Soms meende ik een soort triestheid in haar blik te ontwaren. Maar ze had ook humor.
Bij haar thuis in het Midden-Limburgse Heel beleefde ik ooit een legendarische namiddag. Op de eerste plaats was ik diep onder de indruk van Christels inwonende opa, voor wie op het toilet een speciale ontluchtingsinstallatie was gemonteerd, omdat zijn ontlasting door een ziekte buitenaards rook. Het nam me enorm voor hem in, al wist ik niet precies waarom. Mijn vriend Tom B., die later kunstenaar in Zweden zou worden, was er ook, net als mijn onvergetelijke jeugdliefde Wendy W. We zaten allemaal bij elkaar in de klas.
We keken naar The Texas Chainsaw Massacre, een low-budget horrorfilm over een meneer met een ijshockeymasker en een slagersschort die met een kettingzaag mensen ontleedt.
Ik kan me herinneren dat we allemaal goedkeurend commentaar zaten te leveren. Een enkele scene werd begeleid door applaus, vooral toen de held van het verhaal de handen van een weerloze vrouw op een tafel vastspijkerde en haar de tong uitsneed.
Het waren de jaren tachtig van de vorige eeuw. We waren allemaal een beetje doem. Dat was toen nou eenmaal zo.
Ook de opa van Christel, die met de buitenaardse ontlasting, zat te genieten van de film.
Door Christel behield ik een levenslange fascinatie voor Jehova’s Getuigen. Vooral hun besliste overtuiging dat Jezus zou terugkomen, beviel me helemaal niet. Van mij mocht die nare man wegblijven.
Toen ik in Amsterdam woonde
kreeg ik bijna iedere zaterdag een Jehova’s Getuige aan de deur. Het betrof meneer Visser. Ik liet hem nooit echt binnen. Hij mocht de trap opkomen, maar ik stond hem alleen te woord bij de ingang van ons appartement. Dan vertelde hij enthousiasmerend over bijeenkomsten in de Koninkrijkszaal, en dat ik heus wel eens welkom was. Ik vroeg om het adres. Je moet enthousiaste mensen nooit op voorhand ontmoedigen.
Ook kreeg ik altijd De Wachttoren en Ontwaakt! Dat vond ik fantastische tijdschriften, met artikelen als ‘Waarom oorlog slecht is’, en: ‘Gebruikt uw kind drugs?’
De volgende keer besprak ik altijd geanimeerd de inhoud van het gelezene met meneer Visser. Daardoor kreeg hij mogelijk de indruk dat hij een nieuw lidmaat te pakken had, want hij bleef jaren komen. Toen hij er achter kwam dat mijn ex-vrouw Japans was, bracht hij Ontwaakt! en De Wachttoren ook in haar taal mee, maar ze las het niet. Als boeddhist stond ze tolerant tegenover andere religies, maar die Jezus-shit kreeg ze echt niet in haar systeem. Ze was sowieso niet erg van de joden, meer van de moslims. Die weten dat Japanners tolerant tegenover ze staan. Daarom werd mijn vrouw op straat nooit nagesist door Marokkaantjes.
Ik vroeg mijn vader een keer of hij dacht dat Jezus een aardige man was
Mijn vader was liberaal-katholiek. Hij was wel lid van het kerkbestuur en kerkmeester, maar eerder om traditionele dan religieuze redenen. Hij vond dat hij zoiets als boer moest doen.
Misschien had mijn vader de vraag verwacht. Hij keek me niet aan en zei niets, maar hij lachte wel. Dat kon hij niet hardop doen, want een paar meter verder zat de katholieke fundamentalist met wie hij getrouwd was geconcentreerd de Libelle te lezen. Ze noemde dat blad ook wel De Katholieke Illustratatie, het enige tijdschrift dat ze kende in haar jeugd.
Ik verzamelde katholieke heiligenbeelden en roomse prullaria, waaruit mijn moeder mogelijk enige jaren de hoop destilleerde dat het nog wat zou worden met die afvallige zoon van haar. Maar ik had al sinds mijn tiende geen zin meer haar Belzebub te diggen. Ik vond die katholieke kitsch wel camp. Ik las in The Romantic Agony van Mario Praz dat veel kunstenaars vroeger hard gingen van reli-shit, maar dan vooral als decadente vorm. Dat vond ik toen wel interessant.
Mijn zoon dacht daar anders over
Hij was een beeldenstormer. Als ik er niet was, gooide hij al die Maria’s een voor een kapot. Als ik thuis kwam, zei hij met een verbaasde blik in de ogen: „Er is weer een Maria kapot gevallen.” Hij vond die gipsen beelden eng. Het beviel hem helemaal niet, die huichelachtige smoelen met die naar de hemel gerichte blik, in vormen van extase.
Met Kerstmis vroeg ik hem een keer of hij zin had om naar de nachtmis te gaan. Ik vond dat ik hem zoiets moest aanbieden. Hij keek me uitdrukkingsloos aan en zei: „In de kerk smeren ze met as een kruis op je hoofd.” Toen liep hij weg. Ik heb het onderwerp religie sindsdien nooit meer bij hem aangekaart.
Ten diepste was mijn moeder niet katholiek
maar een animistische paganiste. Vroeger merkte ik wel eens dat in het gehucht waar ik vandaan kwam generaties resoneerden die dode zielen betrouwbaarder vonden dan de dokter of de pastoor.
Mijn moeder had veel pigmentvlekken op haar handen. Tante To was een kinderloze keuterboerin bij ons in de straat. Op een dag viel ze in de tuin dood door een hartstilstand. Mijn moeder droeg haar naar de keukentafel met de man van tante To, Frits, die nog turf had gestoken in De Peel, tot de knieën in het water.
Na de begrafenis zei mijn moeder: „Ik wreef met mijn handen over de blote arm van tante To. Ik vroeg haar mijn vlekken mee te nemen in het graf.”
Ze liet haar handen zien. De vlekken waren weg. Over het geloof durfde ik sindsdien nooit meer met haar te praten.
Geef een reactie