Na een jaar vol life events, kwam ik overspannen thuis te zitten. Niet veel later leek de overspannenheid een burn-out te zijn geworden en omdat ik dat zó ellendig vond dat dit míj was overkomen, zakte ik weg in een depressie.
Die diagnose accepteerde ik alleen niet. Een depressie is iets voor de zwakkeren. Voor mensen die niks aankunnen. Niet iets voor vrolijke, optimistische, werkende bakfietsmoeders van rond de 34. Zoals ik dus. Maar als ik dan tóch een depressie had, deed ik het meteen goed.
Voor ik het in de gaten had, zat ik in de wachtruimte van de crisisdienst
Dat dit de crisisdienst was, wist ik alleen niet. Ik vond het eigenlijk wel ideaal: ’s ochtends meldde ik me bij de huisarts met de mededeling dat het eigenlijk best heel slecht ging en ’s avonds kon ik meteen al terecht!. Wat zeurden al die mensen over wachtlijsten in de zorg? Dat deze hulpverlening in een ‘psychiatrisch centrum’ gehuisvest zat, vond ik wel wat vreemd, overdreven zelfs. Maar goed, zo kon ik er wel mooi eens achter komen hoe ‘zoiets’ er van binnen uit zou zien. Tegenover de wachtruimte waarin ik zat, was een deur met erachter een lange gang. Boven de deur stond ‘psychosen’. Ik vroeg me af wat het was. Met een psychose ben je pas echt gek, toch? Ik kon het vraagstuk laten rusten, want ik werd opgehaald.
Vanaf die tijd kwam ik terecht in de wereld van de GGZ
Dat was overigens best lastig te combineren met de omgang tussen mij en mijn familie en vrienden die ik weigerde te vertellen hoe het met me ging. Ik schaamde me kapot. Een longontsteking zou ik wel durven te benoemen, maar een depressie? Wat zouden ze wel niet denken? Dat ik gek was? Lang was het niet vol te houden, want toen ik niet veel later na het gesprek met de crisisdienst opgenomen werd in datzelfde psychiatrisch centrum, viel dat toch wel op binnen mijn gezin en ook bij de buren.
Het was de schaamte die ervoor zorgde dat ik dan ook snel én nog net zo slecht terugkeerde naar huis
Het idee alléén al dat ik, compleet normaal, opgenomen was tussen de mensen die iets mankeerden. Iedereen hoorde daar, maar ik niet. Het was gewoonweg ook niet praktisch met een gezin met meerdere kinderen, om niet thuis te zijn. De meeste mensen maakte ik wijs dat ik in een hotel had gezeten, om ‘er even uit te zijn’. Ik bleef de schijn ophouden.
Toch was er geen houden meer aan. Ik zat inmiddels aan de antidepressiva met lithium erbij
Ik had slaapmiddelen, rustgevende middelen en zelfs een antipsychotica om me maar rustig te houden. De crisisdienst was uit beeld, net als de huisarts. Psychologen en psychiaters bezocht ik enige weken meerdere keren per week. Ik zag zelf in dat het écht niet meer ging en liet me vrijwillig opnemen op een plek ver weg van mijn huis. Dit keer liet ik het weten aan mijn naasten. Ik lichtte ze in over mijn depressie die maar niet verdween, over mijn maandenlange gezeul langs hulpverleners.
Over mijn totale aversie tegen psychische klachten en over mijn schaamte
De reacties waren over het algemeen lief, begripvol, steunend en lovend. Dat ik voor een opname durfde te gaan, dat ik ging vechten voor mezelf en voor mijn gezin. Vol vertrouwen kon ik gaan.
Tijdens deze twee maanden durende opname heb ik veel mensen leren kennen. Mensen die last hadden van eetstoornissen, psychosen, burn-outs, depressies, angsten, trauma’s.
Het viel me op dat het heel normale mensen waren
Mensen met problemen, ziektes, dat wel. En ik was er één van. Ineens accepteerde ik het: ik ben niet abnormaal, puur omdat ik een depressie heb. Ik heb de pech een depressie te hebben gekregen. Niet meer, niet minder. Mijn schaamte was voorbij.
Inmiddels ben ik terug. Een stuk sterker, vrolijker, rustiger
Ik zorg weer voor mijn kinderen en voor het huishouden. Meer kan ik nog niet aan. Ik bezoek mijn psycholoog. En als mensen mij vragen waar ik afgelopen tijd toch, was zeg ik – bijna trots –: ik ben een tijdje opgenomen geweest voor een depressie en het heeft me ongelooflijk goed gedaan! En wat men daarvan vindt? Het maakt me niks uit!
Geef een reactie