Een paar jaar geleden was mijn verleden nog een verschrikking voor mij. Eraan herinnerd worden of ernaar durven te kijken, betekende dat angst en pijn in me schreeuwden. Ik vermeed het achterom te kijken.
Op een gegeven moment was ik zo vermoeid en verlamd door het moeizame dagwerk van vermijding, dat het besef doordrong: wilde ik leven in plaats van alleen maar overleven, dan zou ik aan de slag moeten gaan met verwerking.
Toen begon ik met een reconstructie en verificatie van een tijdlijn
Ik bracht traumatiserende ervaringen in mijn verleden in kaart. Pijnpunten noemde ik ze. Die kon ik vastpinnen op een plaats en in een tijd in het verleden. Ze namen een deel van mijn verleden in beslag en eisten ook het heden op. Maar ik begon tussenruimtes te zien. Mijn verleden was meer dan het naargeestige grijze traumalandschap in mijn geest. Toen in mij de vraag rees, hoe herinnering nu eigenlijk werkt, heb ik gaandeweg twee bestaande herinneringsconcepten geëxploiteerd en ben daarmee verder gegaan.
Op zoek naar de verlorene tijd – associatieketens volgend
Want verstopt onder een grijze laag van verdriet, wanhoop, pijn en depressie vond ik iets heel belangrijks terug: mooie herinneringen aan mensen waar ik toen graag mee omging en plaatsen waar ik graag kwam. Een voorbeeld: mijn grootmoeder nam me toen – in al haar radeloosheid die ze ten opzichte van mij moest hebben gevoeld – zonder woorden, aan de hand mee naar een park. Het park Sans Souci dat ik kende. Een plek zo vol van mooie herinneringen aan vroeger. Daarna kon ik weer eventjes verder.
Deze ene herinnering riep nu andere mooie herinneringen op en zo spon zich uit draden een kleurrijke deken rondom traumatische gebeurtenissen. Herinneringen aan zo veel mooie dingen en bejegeningen. De trauma’s namen gaandeweg minder ruimte beslag. Een stukje Balance was weer hersteld. Mooie herinneringen, ik begon ze te koesteren.
(Ver)Dichtung und Wahrheit
De volgende stap in mijn proces van verwerking was een activiteit die je zou kunnen omschrijven met het woord exposure. Ik begon me herhaaldelijk bezig te houden met de inhoud van de trauma’s. Ten einde om ze vast te kunnen houden op hun plaats in het verleden. Opdat ze niet meer zo indringend aanwezig zouden zijn in het heden. Herinneringen zouden het moeten worden. Een moeilijk, pijnlijk ondervangen.
Verrast en geschokt moest ik vaststellen dat één traumatische ervaring met de meeste impact in het heden, op de tijdlijn het kortst denkbaar moment in beslag nam. In een milliseconde – na een op zich al traumatische gebeurtenis, een verkrachting – was de kortste maar meest angstigste beleving dat alles wat ik was en dacht te zijn, letterlijk door een lawine een afgrond in werd gesleurd. In een split second waarin een bijna volledig uiteenvallen van mijn persoonlijkheid plaatsvond, bleek letterlijk alleen nog maar mijn voornaam nog stand te houden. Iets in mij klampte zich krampachtig vast aan deze naam: Esther. Zo vele jaren die daarop volgden was mijn voornaam het enige wat voor mij onomstotelijk bewezen Ik was.
De tweede uitkomst in dit proces was, als dat mogelijk is, nog stuitender: beleving versus (vreemd)ervaring. Toen ik, een paar dagen na de verkrachting, naar een man ging, (een therapeut) die ik vertrouwde, vertelde ik hem wat me was overkomen. In mijn beleving kwam ik uit dit gesprek met een ontzettend eenzaam, wanhopig, reddeloos gevoel vandaan en de gedachten: hij gelooft mij niet. Hij wil me niet helpen. Vijfendertig jaar later reconstrueerde ik samen met hem het gesprek. Het bleek dat hij me in de loop van dit gesprek wel had aangeboden te interveniëren, (het betrof immers een collega van hem). Maar de vragen die hij voor dit aanbod stelde, maakten dat ik dichtklapte en zijn vraag om in te mogen grijpen, met een hoofdschudden beantwoordde.
De beleving van wanhoop, eenzaamheid en fatalisme nam ik echter mee na een kindertehuis waarin zijn collega me intussen geplaatst had. Na anderhalf jaar nam mijn oma me in haar huis op. Ik heb dankzij haar overleefd. Dat weet ik nu en ben haar nog steeds ontzettend dankbaar daarvoor.
Een nuchtere constatering: Na dit proces doorlopen te hebben, was en bleef ik het slachtoffer dat na een verifiëringproces de daders en hun daden nog steeds kon aanwijzen. Het voelde als een slechts gedeeltelijke en ook negatieve verwerking aan. Mijn rusteloosheid en een meedenkende psychologe brachten me verder na de volgende stap.
Een construct – ‘vergeven kunnen’
Ik zag op Youtube een interview waarin Ingrid Betancourt (jarenlang gegijzeld door Farc rebellen) na haar bevrijding zei dat ze de daders had kunnen vergeven. Dat vond ik stuitend. Hoe kun je daders vergeven voor dat wat ze je hebben aangedaan? Maar het idee om ooit vergeven te kunnen, ten einde om zelf los te kunnen laten, intrigeerde mij.
Belangrijk vond ik dat het initiatief waar, wanneer, hoe en of überhaupt kunnen vergeven geheel bij mij lag. Maar een teleurstelling volgde: Ik kon/kan een dader niet vergeven, merkte ik. Waar lag het aan? Een oplossing diende zich aan: wilde ik vergeven, zou ik de dichotomie slachtoffer – dader achter me moeten laten. Want een dader kon ik niet vergeven, maar misschien wel de mens achter de dader? Voorzichtig begon ik de mensen achter de daders te verkennen. Zo kon ik (ook op zoek naar motieven) de vraag naar het waarom benaderen en soms de daden van mensen dus ook vergeven.
Uiteindelijk kon ik op deze manier traumatiserende ervaringen als herinneringen in mijn systeem integreren. De meeste, op één na. Verdrietig makende herinneringen zijn het geworden maar ze blijven in het verleden. Ik ben nu in staat om naar mijn verleden te kijken met een gevoel van aanvaarding en berusting. En wat me blij maakt? Ik heb mijn mooie herinneringen weer teruggevonden.
Verwerken heeft me sterker en bewuster gemaakt van mijn eigen historiciteit. En geleid tot het doorbreken van de gedachtes in een overlevingsmodus: Ik ben niets. Ik kan niets. Ik durf niets. Op mijn tweeënveertigste durfde ik eindelijk een universitaire studie aan. Ik heb twee MA’s behaald en er vooral ontzettend van deze studietijd kunnen genieten. Mijn leven met een aanvaarding van mijn verleden vindt stukje bij beetje weer in het heden plaats met heel wat dromen voor de toekomst.
Esther Matthaei groeide op in de DDR en woont sinds 1993 in Nederland. Ze is sinds 1996 werkzaam in het onderwijs. Omdat ze geen wandelend ziektebeeld wil zijn, lapte ze haar diagnose CPTSS en schizo-affectieve stoornis en de GGZ (als institutie) aan haar laars. In het proces van verwerking ging zij met enige regelmaat naar een vrijgevestigde eerstelijns-psychologe om waardevol feedback/input te krijgen, zonder daadwerkelijk in therapie te gaan.
Twitter: Esther Matthaei
Geef een reactie